Welkom op                        
Newfoundland 
 

De lounge

Greenspond, september 2000

Na ongeveer een uur door Greenspond te hebben gelopen en zo'n beetje alle steigers en huizen die dit vissersdorpje telt te hebben gezien, wilden we, alvorens we onze tocht langs de Kittiwake Coast zouden vervolgen, eerst nog even naar Nederland bellen om even iets van ons te laten horen. Nu hadden we tijdens onze wandeling nog geen telefooncel gezien, wat overigens niet zo vreemd was, want uit navraag in het plaatselijke postkantoor bleek dat er in heel Greenspond geen enkele public telephone was. Maar we zouden het in de lounge kunnen proberen, zei de mevrouw in het postkantoor en wees ons in welke richting we moesten lopen om bij dit plaatselijke café te kunnen komen.

Wanneer je op Newfoundland naar een café wilt, ga dan niet op zoek naar een gezellig uitziend gebouw, waar aan de buitenkant uithangborden met biermerken prijken en grote neon-letters duidelijk maken dat het hier om een café gaat. Ja, in de hoofdstad St. John's vind je op deze manier meer dan genoeg van deze uitgaansgelegenheden, maar zodra je deze stad achter je hebt gelaten, kom je met deze zoektechniek niet ver. Nee, je zult op zoek moeten naar een lounge. Het beste resultaat bereik je door uit te kijken naar een grote houten loods met weinig of geen ramen en met een klein bordje boven of naast de deur, waarop vermeld staat welk merk cola er verkrijgbaar is.

Bij het verlaten van het postkantoor zagen we in de ons gewezen richting een gebouw dat aan alle kenmerken van een lounge voldeed. Hoewel het er gesloten uitzag, bleek de deur toch open en we stapten vanuit het felle daglicht een spaarzaam verlichte ruimte binnen. Nadat we onze ogen even hadden laten wennen aan het verschil in licht, zagen we dat we goed waren. In de lounge bevond zich een bar waar diverse soorten tapbier en sterke drank verkrijgbaar waren. Verder bestond het interieur uit wat tafeltjes en stoelen en een paar gokautomaten. En er hing een telefoon.

Achter de bar was inmiddels een man verschenen, die ons van top tot teen stond op te nemen. Als hij al op bezoek gerekend had, dan zeker niet op dat van ons: twee mensen die hem onbekend waren en dus wel toeristen moesten zijn. Wijzend op het telefoontoestel vroegen we of we een telefoongesprek naar het buitenland mochten maken, 'collect call' wel te verstaan, want het toestel accepteerde geen munten of creditcards en om de eigenaar van de lounge niet op kosten te jagen, vonden we dat onze familie maar voor de gesprekskosten moest opdraaien. Het was geen enkel probleem dus even later stonden we in een voor de man onbekende taal met een van onze ouders aan de andere kant van de oceaan te bellen.

Toen we het telefoongesprek beëindigd en de man vriendelijk bedankt hadden, vonden dat we zo niet weg konden gaan. Daarom vroegen we of we iets te drinken konden krijgen. "Sure", zei de man en na onze bestelling te hebben opgenomen, wees hij ons naar de in de lounge aanwezige tafels en stoelen ten teken dat we maar ergens moesten gaan zitten. Hij zou de drankjes wel komen brengen.

Aan een van de tafeltjes zat een wat oudere man, waarvan onduidelijk was of het een bezoeker was of dat hij deel uitmaakte van het interieur. Op tafel voor hem stond een glas bier, dat hij met zijn linkerhand zo stevig omklemde, alsof hij vreesde dat ieder moment iemand hem dit kostbare gerstenat wilde ontnemen. In zijn andere hand hield hij een sigaret die hij brandend boven een asbak hield en waarvan hij af en toe een trekje nam.
Wij namen twee tafels verderop plaats en terwijl we wachtend op onze drankjes de lounge van binnen wat uitgebreider bekeken, ontwaardden we nog een bezoeker. Deze had zich op een kruk bij een van de fruitautomaten genesteld en gooide de ene 'loonie' na de andere in de automaat, niet omdat hij deze dollarmunten graag kwijt wilde, maar omdat hij hoopte dat het apparaat een veelvoud van wat hij erin gooide weer zou uitspugen. Maar vandaag had hij geen geluk, want tijdens onze aanwezigheid hoorden wij niet het geluid waarop die bezoeker zo vurig zat te hopen.

De eigenaar van de lounge zette onze drankjes op tafel, liep terug naar de bar, haalde zijn eigen drankje op, pakte een stoel en kwam bij ons aan tafel zitten. Hij kon zijn nieuwsgierigheid niet langer bedwingen en vroeg ons waar we vandaan kwamen. Toen hij hoorde dat we uit Nederland kwamen, veerde hij op van zijn stoel en riep vol enthousiasme tegen de andere twee bezoekers van de lounge: "Hé guys, horen jullie dat? Deze lui komen helemaal uit Nederland! Vlug, pak een stoel en kom bij ons zitten."
De man bij de fruitautomaat murmelde iets onverstaanbaars ten teken dat hij het gehoord had, maar omdat het apparaat hem nog altijd niet had gegeven waarop hij meende recht te hebben, bleef hij op zijn kruk zitten en ging hij onverstoorbaar door met zijn poging de lounge met meer geld in zijn zak te verlaten als waarmee hij er binnengekomen was.
Ook de wat oudere man had iets gemompeld wat wij niet begrepen, maar de barman kennelijk wel, want die zette nog een stoel bij ons tafeltje, liep naar de man toe, bevrijdde het bierglas uit diens hand, hielp de man met opstaan en begeleidde hem naar de stoel die hij zojuist had klaargezet. Vervolgens liep hij terug om het glas bier en de asbak op te halen, welke hij respectievelijk in de man's linkerhand klemde en onder de smeulende sigaret in diens andere hand schoof. De oudere man zat nu in exact dezelfde houding aan ons tafeltje, waardoor het leek of niet hij verhuisd was, maar alsof wij met tafel en al naar de man toegegaan waren. De barman keek tevreden. Het 'verhoor' kon beginnen.

De barman wil kennelijk alles van ons weten, want de ene na de andere vraag wordt op ons afgevuurd. Waar ligt Nederland precies? Ligt het aan zee? Grenst het aan Frankrijk? Hoe groot is het? Hoeveel mensen wonen er? En natuurlijk volgt op deze vraag de verbazing als duidelijk geworden is dat we met 15 miljoen mensen op een oppervlakte kleiner dan de helft van Newfoundland wonen.
Het spervuur van vragen gaat verder, maar het karakter ervan verandert. Het lijkt wel of ze denken dat we van een andere planeet afkomstig zijn, getuige de volgende vragen. Hebben jullie in Nederland ook bomen? Zijn er ook bergen? In wat voor auto's rijden jullie? Hoeveel kost een liter benzine? Waar leven jullie van? Doen jullie ook aan visvangst? Uit de antwoorden op de laatste vragen blijkt dat Newfoundland en Nederland toch meer met elkaar gemeen hebben dan men vooraf dacht en dat brengt ons weer terug op de wereld en het onderwerp van gesprek op de hoge brandstofkosten en de problemen in de visserij.

Op de autoradio hebben we al het een en ander over deze problemen gehoord en je kunt op Newfoundland geen gesprek voeren of het gaat over de visserij of de hoge brandstofkosten. Het gesprek in de lounge vormt daarop geen uitzondering. Het is namelijk nogal wat wanneer je als land je voornaamste inkomstenbron moet missen. En dat niet alleen: de steeds maar duurder wordende benzine treft iedere Newfoundlander, want - en dat is een groot verschil met Nederland - op Newfoundland kun je eigenlijk niet zonder auto. De afstanden die men moet afleggen om boodschappen te doen of om familie, vrienden en kennissen te bezoeken, is vele malen groter dan bij ons. En op Newfoundland is openbaar vervoer geen alternatief. En de weinige Newfoundlanders die nog wél in de visserij werkzaam zijn gebleven, dienen behalve hun auto ook nog de motor van hun boot draaiende te houden, en die motor loopt eveneens op benzine.

Met duidelijk veel irritatie in zijn stem vertelt de barman dat een paar dagen geleden de prijs van een liter benzine op Newfoundland weer met enkele dollarcenten gestegen is en bijna 0.80 Canadese Dollar bedraagt. Hij is uiteraard benieuwd hoe hoog de benzineprijs in Nederland is en valt haast van zijn stoel wanneer wij vertellen dat wij bijna het dubbele betalen. Hoofdschuddend laat hij het op zich inwerken en is er zelfs een moment stil van.

Van de twee mannen was tot nu toe alleen de barman aan het woord geweest. De oudere man liet slechts af en toe een instemmend gebrom of een afkeurend gegrom horen. Maar daarin kwam verandering toen de visserij het onderwerp van gesprek werd. De man kwam helemaal tot leven en had vanaf dat moment het hoogste woord, wat echter niet betekende dat hij goed verstaanbaar was. Maar ondanks zijn binnensmonds gemompel begrepen we heel goed waarover hij het had. Hij vertelde over de kabeljauw, die vroeger nog volop te vinden was in de Newfoundlandse wateren. Maar de zee is in de loop der jaren zo goed als leeggevist. "En weten jullie hoe dat komt?" vroeg de man met enige stemverheffing. Priemende ogen staarden ons aan. Nu hadden wij op de radio gehoord en in kranten gelezen, dat de malaise in de visserij het gevolg was van overbevissing, veroorzaakt door meerdere factoren, zoals te veel vissers, grotere schepen, modernere vistechnieken en een falend overheidsbeleid. We kregen echter niet de tijd dit ook te vertellen, want hij gaf vrijwel direct zelf het antwoord: "Dat komt allemaal door die zeehonden! Die beesten vreten de hele zee leeg. Eén zeehond alleen al eet meer dan een ton vis per jaar. Meer dan een ton! Dus ga maar na hoeveel vis er uit de zee verdwijnt als er honderdduizenden van die beesten rondzwemmen."
Het was ons duidelijk geworden dat de oude man niets van zeehonden moest hebben. Sterker nog: hij kon ze wel schieten. En dat laatste bleek ook inderdaad het geval, want hij vervolgde zijn betoog met de mededeling dat hij het daarom zo goed vond dat de Canadese regering de jacht op zeehonden (weliswaar met jaarlijkse quota) weer had toegestaan. Afgelopen winter was hij nog meegeweest het ijs op om zeehonden te schieten ("want knuppelen doen we niet meer, dat is verboden; we schieten ze nu netjes neer") en had daarmee een aardig zakcentje verdiend, vertelde hij glunderend.

Wij waren sprakeloos. Wij, Nederlanders, kijken anders tegen zeehonden aan dan de mensen op Newfoundland. In Nederland zijn we blij met elke zeehond die zich in onze kustwateren laat zien en hebben we zelfs een zeehondencrèche waar zieke of zwakke zeehonden worden verzorgd en weer kunnen aansterken. En nu zaten we aan tafel met een robbenjager die de zeehond als een vraatzuchtige viseter ziet. De korte stilte die zo in ons gesprek ontstond, was de oude man niet ontgaan. Plotseling boog hij zich voorover en vroeg enigszins verschrikt: "Jullie zijn toch niet van Greenpeace, hè?" Hoewel wij maandelijks een klein bedrag aan deze milieubeweging doneerden, antwoordden wij ontkennend. "Dan is het goed", zei de robbenjager. "Anders krijgen jullie niks meer te drinken, hoor". Dit was niet zozeer als een waarschuwing naar ons toe bedoeld, maar als een hint aan de barman om de glazen op tafel weer eens te vullen. Deze begreep de hint en greep de nieuwe ronde meteen aan om naar een ander gespreksonderwerp over te gaan.

Een nieuwe vragencyclus werd gestart. Hoe is het klimaat in Nederland? Hebben jullie ook winters met veel sneeuw en ijs? Spelen jullie ook hockey? Toen wij zeiden dat we in deze tak van sport regelmatig wereldkampioen waren, keken beide mannen elkaar verbaasd aan: Nederland wereldkampioen hockey? Dat kan niet! Opeens begrepen wij dat hier sprake was van een vergissing. Zij bedoelden met hockey natuurlijk ijshockey. Nadat we dit misverstand rechtgezet hadden, werd er weer opgelucht ademgehaald.

Na nog enige tijd vragen van allerlei pluimage te hebben beantwoord, waren de glazen op tafel opnieuw leeg. Dat leek ons een goed moment om het gesprek te beëindigen en onze reis langs de Kittiwake Coast voort te zetten. We betaalden onze drankjes, bedankten beide mannen voor het aangename gesprek, openden de deur en verwisselden het duister van de lounge weer voor het felle zonlicht van deze stralende septemberdag.